Nieuws

Bijtelling auto ondanks verbod privégebruik in contract

Een kinderdagverblijf gebruikt vier auto's voor het ophalen en brengen van kinderen en het doen van boodschappen. Werknemers moeten bij indiensttreding een autoverklaring ondertekenen waarin staat dat privégebruik uitdrukkelijk verboden is. Daarnaast moeten de medewerkers de autosleutel na gebruik weer terugleggen in een sleutelkastje. De Belastingdienst acht desondanks dat sprake is van terbeschikkingstelling aan de locatiemanager, die tevens indirect bestuurder is. Zij beschikt over de autosleutels en kan zowel tijdens als buiten werktijden gebruikmaken van de auto’s. Het verbod op privégebruik in haar contract doet daar niets aan af. Bovendien is geen rittenadministratie bijgehouden, waardoor niet bewezen kan worden dat minder dan 500 kilometer privé per jaar gereden werd. Zowel de rechtbank als het gerechtshof oordelen dat de naheffing terecht is opgelegd. Echter vernietigt de rechtbank de vergrijpboeten, omdat grove schuld niet overtuigend is aangetoond. Het gerechtshof bevestigt deze uitspraak volledig.

Auto ter beschikking = altijd belasting

Het hof stelt vast dat onder terbeschikkingstelling wordt verstaan dat een werknemer voor kortere of langere tijd de feitelijke macht over een auto uitoefent. Cruciaal is of een werknemer kan bepalen of en op welke wijze hij van de auto gebruikmaakt. Het gaat dus niet om de doeleinden waarvoor de auto uiteindelijk wordt gebruikt, maar om de feitelijke beschikkingsmacht. De locatiemanager kon bepalen op welke wijze zij van de auto’s gebruikmaakte. Bovendien beschikte zij over de autosleutels, ook al werden deze door een andere medewerker beheerd. Het hof oordeelt dat onder deze omstandigheden geen sprake is van een situatie waarbij een werknemer de auto slechts mag besturen voor specifieke opdrachten waarbij de feitelijke beschikkingsmacht bij de werkgever blijft.

Verbod privégebruik niet relevant

Het verbod op privégebruik in arbeidsovereenkomsten en autoverklaringen leidt niet tot een ander oordeel. Dit verbod is namelijk niet relevant voor de vraag of sprake is van terbeschikkingstelling. Echter is dit verbod wel relevant voor het bewijs dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer privé per jaar wordt gebruikt. Eenmaal vastgesteld dat sprake is van terbeschikkingstelling, geldt het wettelijk vermoeden dat de auto ook voor privédoeleinden ter beschikking staat.

De 500-kilometerregel

Op het kinderdagverblijf rust vervolgens een verzwaarde bewijslast om te bewijzen dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer privé per jaar gebruikt wordt. Het hof oordeelt dat hieraan niet is voldaan. Het enkele verbod op privégebruik in contracten toont niet aan dat de auto ook daadwerkelijk niet voor privéritten gebruikt wordt. Ook het gebruik van een sleutelkastje volstaat niet, omdat geen gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat het gebruik daarvan gecontroleerd wordt.

Waarom geen boete?

Voor de vergrijpboeten geldt een zwaardere bewijslast: grove schuld moet overtuigend worden aangetoond. Het hof oordeelt dat niet aan de zwaardere bewijslast is voldaan. Belanghebbende liet werknemers een autoverklaring ondertekenen, legde regels vast in het personeelshandboek en zorgde voor beheer via een sleutelkastje. De locatiemanager verklaarde geloofwaardig dat zij voorzichtig was als minderheidsaandeelhouder en niet wilde dat collega's zouden denken dat zij misbruik maakte van haar positie. Onder deze omstandigheden is er geen sprake van grove schuld.

Bron:Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:GHDHA:2025:1648 | 11-08-2025
Read more

Gebonden aan vaststellingsovereenkomst

Een vof handelt in exclusieve horloges en schaft nieuwe horloges aan in Spanje, inclusief Spaanse btw. Bij de verkoop in Nederland past de vof de margeregeling toe, wat niet mag bij nieuwe goederen. Na een boekenonderzoek sluit zij in 2017 een vaststellingsovereenkomst (VSO) over de jaren tot en met 2015. Voor het jaar 2016 beweert de vof dat haar adviseur mondeling met de inspecteur heeft afgesproken dat geen naheffing zou volgen, maar de Belastingdienst legt toch een naheffing op. 

De vof wil de inspecteur en haar voormalige adviseur als getuigen horen om dit te bewijzen. Daarnaast beweert zij dat de VSO onder dwang is getekend en daarom vernietigd moet worden. De vof heeft namelijk geen andere keuze dan de overeenkomst te ondertekenen, omdat anders veel hogere bedragen worden nageheven. De Belastingdienst houdt vol dat de VSO geldig tot stand is gekomen zonder dwang, waarbij de vof werd bijgestaan door een professionele adviseur. In de overeenkomst staat uitdrukkelijk dat vanaf 2016 de wettelijke regels gevolgd moeten worden. Bovendien bevat de overeenkomst een clausule waarin wordt bevestigd dat geen sprake is van dwang, dwaling of bedrog. De vof gaat in (hoger) beroep. Het gerechtshof wijst alle verweren van de vof af.

Geen getuigen horen wegens late aankondiging

Het hof weigert getuigen te horen, omdat de vof daar te laat mee komt. Zij weet sinds januari 2021 van de voorgenomen naheffing en krijgt in eerste aanleg al de kans getuigen op te roepen, maar doet dat niet. Pas kort voor de inhoudelijke behandeling bij het hof probeert de vof de adressen van getuigen te achterhalen. Het hof stelt vast dat het werkadres van één getuige bekend is en het woonadres van de andere getuigen binnen enkele minuten via internet te vinden is.

VSO geldig en bindend

Het hof oordeelt dat de VSO geldig tot stand is gekomen, zonder dwang. De vof is bijgestaan door een professionele adviseur die de overeenkomst mede heeft ondertekend. Daarnaast bevat de overeenkomst uitdrukkelijk de verklaring dat geen sprake is van dwang, dwaling of bedrog. Het feit dat de Belastingdienst een hogere naheffing zou opleggen bij weigering, maakt de overeenkomst niet vernietigbaar.

Mondelinge afspraak kan VSO niet doorbreken

Cruciaal is dat in de VSO staat dat vanaf 2016 de wettelijke regels gevolgd moeten worden. Eventueel eerder gewekt vertrouwen wordt hiermee opgezegd. Het hof stelt dat het horen van getuigen over een mondelinge afspraak niet zinvol is, omdat de VSO duidelijke afspraken bevat over de periode na 2015.

Naheffing gebaseerd op eigen administratie

De naheffing (van € 23.355) komt rechtstreeks voort uit de eigen boekhouding van de vof en staat vermeld in de aangifte inkomstenbelasting 2017. Hiermee is de juistheid van de naheffing aangetoond.

Bron:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2025:5180 | 18-08-2025
Read more

Terugvordering kindgebonden budget verminderd tot nihil

Een man ontvangt in 2020 een nabetaling van € 37.439 van het UWV na een gewonnen rechtszaak. Deze nabetaling zorgt ervoor dat drie overheidsinstanties tegelijk geld terugvorderen: de Belastingdienst (€ 10.000), het UWV (€ 20.107) en de Dienst Toeslagen (€ 716). Het gezin met drie kinderen leeft rond de beslagvrije voet en kan de terugvorderingen nauwelijks dragen. 

Terugvordering 

De man stelt dat de terugvordering volledig gematigd moet worden tot nihil vanwege de bijzondere omstandigheden. Hij wijst erop dat hem niets te verwijten valt, omdat het UWV jarenlang ten onrechte geen uitkering heeft verstrekt. Bovendien zorgt de nabetaling ervoor dat drie verschillende overheidsinstanties tegelijkertijd bedragen terugvorderen. Daarnaast vraagt hij om schadevergoeding, omdat de procedure te lang heeft geduurd.

Algemeen belang

De Dienst Toeslagen stelt dat het kindgebonden budget (kgb) al met 50% is gematigd van € 1.432 naar € 716, maar dat verdere matiging niet nodig is. Het kgb is terecht vastgesteld en de terugvordering dient het algemeen belang dat gemeenschapsgelden juist worden besteed. Bovendien heeft de man over de jaren 2016-2019 in totaal € 911 te veel aan kgb gekregen, wat niet wordt teruggevorderd. Dit vormt volgens de dienst een voordeel dat de terugvordering rechtvaardigt.

Matiging tot nihil
De rechtbank oordeelt dat de terugvordering volledig gematigd moet worden tot nihil, omdat de nadelige gevolgen zwaarder wegen dan het doel van de terugvordering.

Afweging van belangen 
Bij de belangenafweging houdt de rechtbank rekening met verschillende factoren. Ten eerste valt de man niets te verwijten, omdat het UWV hem jarenlang ten onrechte geen uitkering verstrekt. Ten tweede vorderen drie verschillende overheidsinstanties tegelijkertijd bedragen terug door de nabetaling. Daarmee is het bedrag van de nabetaling alweer grotendeels terug bij de overheid. Ten derde leeft het gezin al jaren rond de beslagvrije voet en vormt € 716 een forse aanslag op het gezinsbudget.

Maatschappelijke kosten 
De rechtbank wijst erop dat terugvordering ook maatschappelijke kosten met zich meebrengt. De man krijgt te maken met een volgende uitvoeringsorganisatie die zijn betalingscapaciteit vaststelt, een betaalschema opstelt, maandelijks brieven stuurt en de restschuld administreert. Bij personen met zeer beperkte betalingscapaciteit kunnen deze kosten hoger zijn dan het terug te vorderen bedrag.

Voordeel uit eerdere jaren 
Het argument dat de man over eerdere jaren € 911 te veel heeft ontvangen, weegt volgens de rechtbank nauwelijks mee. Het bedrag, dat omgerekend nog geen € 20 per maand bedraagt, is zeer beperkt te noemen. Bovendien vordert de Dienst Toeslagen dit bedrag niet terug.

Belangenafweging 

Terugvorderingen van toeslagen kunnen volledig gematigd worden als de nadelige gevolgen voor betrokkene zwaarder wegen dan het algemeen belang. Belangrijk daarbij is dat de persoon geen verwijt treft en dat sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals gelijktijdige terugvorderingen door meerdere instanties. Voor gezinnen met lage inkomens kunnen relatief kleine bedragen grote gevolgen hebben. De rechtbank houdt daar rekening mee bij de belangenafweging.

Bron:Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNHO:2025:6620 en ECLI:NL:RBNHO:2025:6621 | 21-07-2025
Read more

Werkelijk rendement over hele vermogen, niet per vermogensbestanddeel

Een man doet aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2021. Hij geeft in zijn aangifte een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) op van € 35.616. Dit bedrag is gebaseerd op verschillende vermogensbestanddelen, waaronder vorderingen op zijn kinderen en een verhuurde woning. De Belastingdienst stelt op basis van deze aangifte de aanslag vast. De man maakt bezwaar tegen deze aanslag. Hij stelt dat het werkelijk rendement op bepaalde vermogensbestanddelen, zoals de vorderingen, lager is dan het forfaitaire rendement dat de inspecteur heeft toegepast. Volgens hem is het gebruik van dit forfaitaire rendement niet in lijn met het verbod op discriminatie en het recht op eigendom uit het EVRM. De inspecteur wijst het bezwaar af.

De man gaat vervolgens in beroep bij de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst de aanslag inkomstenbelasting over 2021 terecht op het forfaitaire rendement heeft vastgesteld. Dit is immers niet hoger dan het werkelijk rendement uit het vermogen van de man. De rechtbank benadrukt dat het werkelijk rendement voor de gehele rendementsgrondslag in box 3 moet worden berekend en niet alleen op afzonderlijke vermogensbestanddelen, zoals de door de man aangevoerde vorderingen. De rechtbank beoordeelt alle vermogensbestanddelen, waaronder de verhuurde woning en de daarmee samenhangende waardestijging, huurinkomsten en de rente die de man ontving op zijn vorderingen. Bij deze berekening houdt de rechtbank rekening met de waarden en geldstromen die de man heeft opgegeven en concludeert dat het totaal opgetelde werkelijk rendement (€ 52.610) hoger is dan het forfaitaire rendement (€ 35.616).

Bron:Rechtbank Noord-Nederland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNNE:2025:3648 | 03-09-2025
Read more

Contributie als gift

De Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst neemt het standpunt in dat contributie aan een vereniging die is aangemerkt als ANBI kan kwalificeren als een aftrekbare gift. Dit geldt alleen als daar geen directe tegenprestatie tegenover staat, of als die tegenprestatie van bijkomstige aard is.

Een gift is een bevoordeling uit vrijgevigheid of een verplichte bijdrage zonder directe tegenprestatie. Contributie kan worden aangemerkt als een verplichte bijdrage die is verschuldigd voor het lidmaatschap van een vereniging. Leden zijn vrij in hun keuze om geen lid te worden of te blijven van de vereniging, in welk geval de contributie niet (meer) is verschuldigd. 

De aard van de tegenprestatie bepaalt of de contributie aftrekbaar is:

  • Geen of symbolische tegenprestatie
    Contributie is volledig aftrekbaar. Denk bij een symbolische tegenprestatie aan een tijdschrift of korting op toegang tot natuurgebieden.
  • Meer dan bijkomstige tegenprestatie
    Alleen het deel van de contributie dat niet aan de tegenprestatie is toe te rekenen, is aftrekbaar. Voorbeelden zijn kortingen op verzekeringen, gratis producten of toegang tot evenementen.
  • Niet te splitsen contributie
    Als de contributie niet kan worden gesplitst in een deel voor de tegenprestatie en een deel voor andere doeleinden, geldt de volledige betaling als vergoeding voor de tegenprestatie. In dat geval is geen aftrek mogelijk.

Een lidmaatschap dat ‘gratis’ wordt verstrekt bij een gift aan de vereniging moet nader worden beoordeeld. Als de tegenprestatie van meer dan bijkomstige aard is, moet de gift worden gesplitst. Alleen het deel zonder tegenprestatie komt in aanmerking voor aftrek.
 

Bron:Belastingdienst | overig | KG:202:2025:13 | 31-08-2025
Read more

Door lang wachten met transport geen nultarief

Een paardenhandelaar verkoopt vier wedstrijdpaarden aan buitenlandse kopers en past het nultarief toe, omdat de paarden later uitgevoerd worden. Bij drie paarden ligt meer dan een half jaar tussen het moment van verkoop en het moment van uitvoer. Ondertussen nemen de paarden actief deel aan wedstrijden. De Belastingdienst is daarom van mening dat het nultarief ten onrechte is toegepast en legt een naheffingsaanslag op.

De paardenhandelaar voert aan dat sprake is van voldoende temporeel en materieel verband tussen levering en uitvoer. De handelaar klaagt bovendien over schending van het unierechtelijke verdedigingsbeginsel. De inspecteur heeft namelijk haar argumenten niet beoordeeld voordat de naheffing werd opgelegd.

De Belastingdienst houdt vol dat de levering plaatsvindt bij het sluiten van de koopovereenkomst. Volgens de inspecteur ontbreekt een voldoende verband tussen levering en uitvoer. Hij erkent weliswaar geen tijd te hebben gehad voor de beoordeling van de argumenten, maar wijst op de dreigende verjaring van de naheffingstermijn. Daarbij stelt hij dat belanghebbende te laat reageerde op het informatieverzoek, waardoor tijdsdruk ontstond.

Verdedigingsbeginsel

De rechtbank oordeelt dat het verdedigingsbeginsel is geschonden, maar dat dit gerechtvaardigd is door de dreigende verjaring. Weliswaar heeft de inspecteur de argumenten van de handelaar niet beoordeeld, maar de tijdsdruk is niet aan hem toe te rekenen. Immers, belanghebbende reageerde pas na zes weken op het informatieverzoek.

Leveringsmoment

Voor de toepassing van het nultarief stelt de rechtbank vast dat de levering plaatsvindt bij het sluiten van de koopovereenkomst, niet bij de uitvoer. De rechtbank baseert dit oordeel op vier concrete elementen:

  1. Directe betalingsverplichting
    Uit de koopovereenkomsten volgt dat afnemers direct de volledige koopsom verschuldigd zijn.
  2. De "as is, where is"-voorwaarde
    De rechtbank interpreteert dit als een normaal kooprechtelijk beding. Deze voorwaarde houdt in dat de koper het paard accepteert in de staat waarin het zich bevindt ten tijde van de koop. Het is geen uitstelling van eigendomsoverdracht, zoals belanghebbende beweert.
  3. Het economisch belang
    Vanaf het sluiten van de koopovereenkomsten komt het economisch belang bij de afnemers te liggen.
  4. Als eigenaar geregistreerd
    De afnemers of hun ruiters hebben meerdere ritten met de paarden gereden tussen koop en uitvoer. Daarnaast staan zij ruim voorafgaand aan de uitvoer als eigenaar geregistreerd in de internationale paardensportdatabase.

Materieel en temporeel verband

Voor drie paarden ontbreekt volgens de rechtbank voldoende verband tussen levering en uitvoer. De periodes bedragen namelijk acht maanden tot een jaar tussen het moment van levering en het moment van uitvoer. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende onvoldoende objectief en verifieerbaar bewijs heeft overgelegd voor een temporeel en materieel verband. Daarbij wijst het feit dat paarden tussen levering en uitvoer in verschillende landen aan wedstrijden deelnemen eerder op het tegendeel van zo'n verband.

Voor één paard is het nultarief echter wel van toepassing. Hier bedraagt de periode anderhalve maand tussen het moment van levering en het moment van uitvoer. De rechtbank acht aannemelijk dat deze periode nodig was voor quarantaineregels en het regelen van transport. Hierdoor bestaat een temporeel en materieel verband. Training en wedstrijddeelname om in topvorm te blijven verbreekt het materiële verband in dit geval niet vanwege de korte periode.

Bron:Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:5158 | 06-08-2025
Read more

Negatief loon bij bestuurdersaansprakelijkheid: wanneer is er echte verarming?

Een dga moet via zijn vennootschap € 453.476 schadevergoeding betalen vanwege de onrechtmatige verkoop van sportkleding die eigenlijk van een andere partij was. Hij betaalt de helft (€ 226.738) en wil dit bedrag als negatief loon aftrekken van zijn belastbaar inkomen. Daarnaast wil hij zijn fictief loon verlagen van € 75.000 naar € 45.000, omdat zijn vennootschap door de claim financieel wordt belast. De Belastingdienst betwist echter dat sprake is van negatief loon. Ook wil de inspecteur het fictief loon niet verlagen. De dga vermeldde immers zelf in zijn aangifte een bedrag van € 75.000. Zijn vennootschap voerde dit bedrag ook op als loonkosten. Verder beschikt de vennootschap over voldoende eigen vermogen (ruim € 1.300.000) en behaalt zij een positief fiscaal resultaat over 2017 van € 70.000.

Geen verarming 

Het hof oordeelt dat geen sprake is van negatief loon, omdat de dga geen daadwerkelijke verarming ondergaat. Hoewel hij een schadevergoeding van € 226.738 betaalt, compenseert dit bedrag precies de waarde van de ten onrechte verkochte sportkleding. De rechtbank Amsterdam heeft deze waarde vastgesteld op € 453.476. Omdat de opbrengsten van de verkoop gelijkwaardig zijn aan de vergoeding, ontstaat geen verarming. Voor zover de opbrengsten bij de dga terechtkwamen, staat zijn betaling daar tegenover. Voor zover anderen profiteerden, heeft de dga een regresvordering op die partijen.

Fictief loon 

Voor het fictief loon volgt het hof de eigen aangifte van de dga (€ 75.000) en de corresponderende loonkosten bij zijn vennootschap. Omdat er geen sprake is van een daadwerkelijke claim vanwege bestuurdersaansprakelijkheid, slaagt het betoog niet dat het fictief loon moet worden verlaagd. De financiële positie van de vennootschap ondersteunt dit standpunt.

Bron:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2025:4295 | 07-07-2025
Read more

Fiscaal compromis vernietigd door dwaling over woningoppervlakte

In 2017 verkoopt een dochtermaatschappij een woning met garage aan de zoon van de dga voor € 274.760, terwijl de WOZ-waarde € 398.000 bedraagt. De woning wordt al jaren verhuurd aan dezelfde zoon voor slechts € 1.200 per maand, zonder indexatie. De Belastingdienst beschouwt deze transacties als onzakelijk en wil een correctie van € 639.240 opleggen. Tijdens een hoorgesprek sluiten partijen een compromis op een waarde van € 567.000. De dga verklaart hierbij dat de woning slechts 160 m² groot is, terwijl de werkelijke oppervlakte 255 m² bedraagt. 

Compromis

De Belastingdienst erkent het compromis, maar beroept zich op dwaling. De inspecteur baseert zijn instemming op de uitdrukkelijke verklaring van de dga dat de woning 160 m² groot is en vergelijkbaar is met het buurpand. Een luchtfoto toont echter een grote uitbouw en een verbouwde garage, wat de werkelijke oppervlakte op 255 m² brengt. De inspecteur stelt dat hij het compromis onder juiste informatie nooit zou hebben gesloten. De dga vindt dat de Belastingdienst de werkelijke oppervlakte had kunnen achterhalen via openbare bronnen en zich beter had moeten voorbereiden. Hij stelt dat het compromis geldig is en dat de overeengekomen waarde rekening houdt met de verhuurde staat van de woning.

Dwaling

Het gerechtshof oordeelt dat het compromis geldig tot stand is gekomen, maar terecht vernietigd kan worden wegens dwaling door onjuiste informatie van de dga. De dga heeft tijdens het hoorgesprek bewust onjuiste informatie over de woonoppervlakte en verbouwingskosten verstrekt . Het grote verschil in cijfers maakt aannemelijk dat de overeenkomst bij juiste informatie niet zou zijn gesloten.

Onderzoeksplicht

Het hof stelt dat de inspecteur voldoende onderzoek heeft verricht. Hij laat de woning taxeren, bespreekt beschikbare informatie en confronteert de dga met de oppervlakte van 255 m². De dga blijft vasthouden aan zijn onjuiste verklaring. Volgens het hof mag de inspecteur erop vertrouwen dat de dga, als vastgoed-ervaren directeur, de juiste feiten verstrekt.

Winstcorrecties grotendeels terecht

Het hof bevestigt dat zowel de verkoopprijs als de huurprijs onzakelijk zijn. De zakelijke waarde van de woning en garage bedraagt € 914.000 en de zakelijke huurprijs € 3.250 per maand. Wel past het hof een korting van € 94.000 toe op de winstcorrectie vanwege beperkte waardedruk bij verkoop aan de huurder.

Bron:Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:GHDHA:2025:1513 | 07-07-2025
Read more

Waardedruk zelfbewoning bij waardering van bedrijfsgedeelte bij staking

Bij de waardering van het bedrijfsgedeelte van een woon- en praktijkpand moet rekening worden gehouden met een waardedruk door duurzame zelfbewoning. Dit komt doordat het praktijkgedeelte, hoewel tot het ondernemingsvermogen gerekend, bij staking uitsluitend voor privédoeleinden bestemd was en niet op een zelfstandige wijze verhuurd of verkocht kon worden zonder aanzienlijke aanpassingen of investeringen.

Tot deze conclusie komt de rechter in een zaak die aangespannen werd door een fysiotherapeut. Deze heeft in 2018 zijn praktijk gestaakt. Het praktijkgedeelte behoort tijdens de bedrijfsvoering tot het ondernemingsvermogen en wordt uitsluitend zakelijk gebruikt. Bij de staking van de onderneming in 2018 verhuist het praktijkgedeelte naar het privévermogen van de fysiotherapeut. Later dat jaar dient de fysiotherapeut zijn aangifte inkomstenbelasting in. De Belastingdienst neemt deze aangifte over en legt een aanslag op. Enkele jaren daarna beseft de fysiotherapeut dat er bij het bepalen van de stakingswinst geen rekening is gehouden met een waardedrukkende factor door duurzame zelfbewoning van de praktijkruimte.

De fysiotherapeut betoogt dat het praktijkgedeelte, vanwege de nauwe fysieke verbinding met het woongedeelte, functioneel onderdeel is van de woning en daardoor niet zelfstandig kan worden verhuurd of verkocht zonder het woongenot ernstig te schaden of aanzienlijke investeringen te doen. Hij wijst hierbij op praktische beperkingen. Het praktijkgedeelte heeft weliswaar een eigen toegang, maar deelt voorzieningen zoals nutsaansluitingen, sanitaire faciliteiten en een inpandige doorgang met het woongedeelte. Bovendien betreft het één kadastraal perceel, wat verkoop als zelfstandige eenheid onmogelijk maakt.

De rechtbank is het eens met deze argumenten. Zij oordeelt dat het praktijkgedeelte niet rendabel op zichzelf staat en bij de staking uitsluitend voor privédoeleinden blijft bestemd. Hierdoor moet rekening worden gehouden met een waardevermindering door duurzame zelfbewoning bij de vaststelling van de stakingswinst.
 

Bron:Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNHO:2025:7853 | 02-07-2025
Read more

Naheffing terecht, geen bewijs voor mondeling stopzetten van loon

Een man is de enige werknemer van een bv. De man is werkzaam als bestuurder bij meerdere vennootschappen. Als de Ondernemingskamer een nader onderzoek naar de gang van zaken binnen het concern instelt, wordt de bestuurder voor de duur van dat onderzoek geschorst. Met de bestuurder wordt mondeling afgesproken de loonbetalingen stop te zetten. Vanaf dat moment worden er ook geen aangiften loonheffingen meer ingediend door de bv. Als reactie daarop legt de inspecteur naheffingsaanslagen met boetes op.

De bv is het hier niet mee eens en gaat in beroep. De rechtbank komt tot de conclusie dat de omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is, omdat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. De schatting van het loon door de inspecteur wordt als redelijk en niet willekeurig beoordeeld. De bv voert aan dat er een mondelinge afspraak is gemaakt met de bestuurder om de loonbetalingen stop te zetten. Dit zou volgens haar betekenen dat zij geen loonheffing verschuldigd is over de betreffende maanden. De rechtbank wijst dit argument echter af. De bv heeft onvoldoende bewijs geleverd om deze mondelinge overeenkomst aannemelijk te maken.

Daarnaast benadrukt de rechtbank dat het overeengekomen loon al vorderbaar en inbaar is op het tijdstip dat de werkzaamheden worden verricht, ongeacht of de loonbetalingen daadwerkelijk zijn stopgezet. Omdat de bv niet overtuigend kan aantonen dat het loon niet verschuldigd was, blijft de schatting van de inspecteur, gebaseerd op het overeengekomen maandloon, in stand. Hierdoor wordt de naheffingsaanslag niet verder verminderd.

Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Wel moet bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen van een verzuimboete achterwege blijven. In deze zaak werd niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van avas, noch dat er bijzondere omstandigheden zijn om de boetes te matigen. Hierdoor blijven zowel de naheffingsaanslagen als de boetes in stand.
 

Bron:Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:5087 | 03-08-2025
Read more