Nieuws

Naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 0 is onrechtmatig

Een automobilist parkeert zijn auto aan de Oscarlaan in Almere. Het eerste uur parkeren is hier gratis. Vanaf het tweede uur moet wel betaald worden. De automobilist parkeert langer dan een uur, zonder een parkeerkaartje aan te schaffen of de parkeerapparatuur in werking te stellen. Een parkeercontroleur legt een naheffingsaanslag op van € 66,50, bestaande uit € 0 aan parkeerbelasting (het tarief van het eerste uur) en € 66,50 aan kosten. De automobilist gaat hiertegen in bezwaar en later in beroep. De vraag in deze zaak is of een naheffingsaanslag parkeerbelasting rechtsgeldig kan zijn als deze uitsluitend uit kosten bestaat.

Wat stelt de automobilist?

De automobilist stelt dat de naheffingsaanslag onrechtmatig is. Aangezien geen belasting is nageheven, is geen sprake van niet-betaalde belasting. Een naheffingsaanslag die alleen uit kosten bestaat, kan volgens hem niet rechtsgeldig zijn.

Wat is het verweer van de gemeente?

De heffingsambtenaar van de gemeente stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Hij voert ter onderbouwing van zijn standpunt twee gronden aan. Ten eerste heeft de automobilist geen "aangifte" gedaan door het niet in werking stellen van de parkeerapparatuur; immers, ook voor het gratis parkeren moet een ticket worden gehaald. Ten tweede stelt de heffingsambtenaar dat hij er ook voor had kunnen kiezen om, in plaats van het tarief van het eerste uur (dat gratis is), het tarief van het tweede uur (€ 1) na te heffen, aangezien de automobilist feitelijk langer dan één uur heeft geparkeerd en voor dat tweede uur wel belasting verschuldigd was. De inspecteur vindt daarom dat zowel de naheffingsaanslag als de kostenberekening rechtmatig zijn.

De rechtbank beslist

De rechtbank volgt in beroep het standpunt van de heffingsambtenaar. De rechtbank gaat mee in de redenering dat ook bij gratis parkeren de verplichting bestaat om de parkeerapparatuur te gebruiken en dat de niet-naleving hiervan kan leiden tot een naheffingsaanslag van kosten. De rechtbank ziet geen reden om de kostenberekening aan te passen en laat de naheffingsaanslag in stand zoals deze door de heffingsambtenaar is opgelegd.

Het hof oordeelt anders

Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelt dat vereist is dat parkeerbelasting die op aangifte betaald had moeten worden, niet is betaald. Aangezien de heffingsambtenaar geen parkeerbelasting heeft nageheven, immers de aanslag bestaat uitsluitend uit kosten, erkent de ambtenaar daarmee dat er geen sprake is van niet-betaalde parkeerbelasting. De naheffingsaanslag kan daarom niet in stand blijven. Het hof verwerpt ook de argumenten dat een bevoegdheid tot naheffing bestaat, omdat geen aangifte is gedaan of omdat een hoger tarief had kunnen worden toegepast.

Bron:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2025:594 | 03-02-2025
Read more

Hoge Raad in Uber-zaak: chauffeurs kunnen zowel zelfstandigen als werknemers zijn

De Hoge Raad heeft een aantal juridische vragen beantwoord in de rechtszaak tussen Uber en vakbond FNV. De vakbond eist dat Uber de CAO Taxivervoer toepast op alle chauffeurs, omdat zij volgens de FNV eigenlijk werknemers zijn en geen zelfstandigen. Het gerechtshof Amsterdam twijfelde over een aantal juridische vragen en legde deze voor aan de Hoge Raad.

Wanneer is iemand een werknemer en wanneer een zelfstandige?

De belangrijkste vraag in deze zaak is of je Uber-chauffeurs als werknemers of als zelfstandige ondernemers moet beschouwen? De Hoge Raad oordeelt hierover als volgt:

  • het feit dat iemand zich als ondernemer gedraagt, kan doorslaggevend zijn;
  • twee chauffeurs die hetzelfde werk doen voor Uber, kunnen toch een verschillende juridische status hebben;
  • voor de beoordeling telt niet alleen wat er gebeurt binnen de relatie met Uber, maar ook wat chauffeurs daarbuiten doen:
    • binnen de relatie met Uber: hoeveel vrijheid heeft de chauffeur, loopt hij commercieel risico, heeft hij invloed op de prijzen?
    • buiten de relatie met Uber: werkt de chauffeur ook voor anderen, doet hij aan acquisitie, hoe presenteert hij zich fiscaal, heeft hij geïnvesteerd in zijn onderneming?

Dit betekent concreet het volgende: als chauffeur A alleen voor Uber rijdt, geen bedrijfsinvesteringen doet en weinig risico loopt, kan hij als werknemer worden gezien. Maar als chauffeur B voor meerdere platforms rijdt, zelf heeft geïnvesteerd in zijn auto, zakelijke verzekeringen heeft afgesloten en zich naar klanten toe als ondernemer presenteert, kan hij als zelfstandige worden beschouwd – ook al zijn de afspraken met Uber en de werkzaamheden precies hetzelfde.

Wat betekent dit in de praktijk voor Uber-chauffeurs?

  1. Geen one-size-fits-all-oplossing: niet alle Uber-chauffeurs zullen automatisch als werknemer of als zelfstandige worden beschouwd. Er zal gekeken worden naar hun individuele situatie.
  2. Ondernemerschap weegt zwaar: chauffeurs die zich echt als ondernemer gedragen (meerdere opdrachtgevers, eigen investeringen, actieve klantenwerving) hebben een sterkere positie om als zelfstandige te worden gezien.
  3. Groepsindeling mogelijk: het gerechtshof Amsterdam mag verschillende groepen chauffeurs onderscheiden, bijvoorbeeld:  
    • chauffeurs die alleen voor Uber rijden zonder ondernemingsactiviteiten (mogelijk werknemers)
    • chauffeurs die een eigen taxibedrijf hebben en voor meerdere platforms/centrales rijden (mogelijk zelfstandigen).
  4. CAO-toepassing: alleen chauffeurs die als werknemer worden aangemerkt, hebben recht op toepassing van de CAO Taxivervoer, met alle bijbehorende rechten zoals vakantiegeld, doorbetaling bij ziekte en pensioenopbouw.

Wat nu?

Het gerechtshof Amsterdam moet nu beslissen welke (groepen) chauffeurs als werknemer moeten worden beschouwd en welke als zelfstandige. Deze uitspraak heeft niet alleen gevolgen voor Uber, maar ook voor andere platformbedrijven zoals Deliveroo, Helpling en Temper.

Voor chauffeurs is het belangrijk om te weten dat hun eigen ondernemersgedrag van invloed kan zijn op hun juridische status. Wie bewust kiest voor zelfstandig ondernemerschap, doet er goed aan dit ook werkelijk in de praktijk te brengen door bijvoorbeeld:

  • voor meerdere opdrachtgevers te werken;
  • te investeren in de eigen onderneming;
  • aan actieve klantenwerving te doen;
  • zich naar buiten toe als ondernemer te presenteren.
Bron:Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2025:319 | 20-02-2025
Read more

Met een geschorst voertuig de weg op? Tijdens evenementen kan dat

Met een geschorst motorrijtuig van 15 jaar of ouder, zoals een oldtimer, kan toch onder bepaalde voorwaarden worden gereden. Dit kan dankzij de evenementenregeling, waarbij rijden tijdens goedgekeurde evenementen is toegestaan zonder de schorsing op te heffen. Goedgekeurde evenementen zijn herdenkingen, optochten, corso’s en andere speciale bijeenkomsten.

Hoe werkt het?

De organisator moet het evenement minimaal twee maanden van tevoren aanmelden bij de Belastingdienst. Als het evenement is goedgekeurd, kan de eigenaar zijn voertuig vervolgens aanmelden bij de organisator en kan de regeling ingaan.  

Voorwaarden

Gebruikmaken van de evenementenregeling is mogelijk onder de volgende voorwaarden:

  • De organisator meldt het evenement aan bij de Belastingdienst.
  • Het motorrijtuig moet verzekerd zijn.
  • Het motorrijtuig mag alleen voor het evenement worden gebruikt.
  • Deelname is beperkt tot maximaal vier evenementen per kalenderjaar.    
  • De evenementenregeling kan maximaal acht dagen per kalenderjaar worden toegepast.
Bron:Belastingdienst | persbericht | 24-02-2025
Read more

Belastingdienst stelt digitaal bezwaar verder uit

De Belastingdienst werkt samen met koepelorganisaties en softwareontwikkelaars aan de invoering van digitaal bezwaar voor de inkomstenbelasting, btw (omzetbelasting) en vennootschapsbelasting. De verwachting was dat deze functionaliteit, na eerder uitstel, halverwege het eerste kwartaal van 2025 beschikbaar zou zijn. Door onvoorziene omstandigheden is dit niet haalbaar gebleken. De Belastingdienst streeft ernaar digitaal bezwaar eind eerste kwartaal 2025 alsnog mogelijk te maken.

Bron:Belastingdienst | persbericht | 17-02-2025
Read more

Celstraf zorgt niet voor fiscaal huisarrest

Een belastingplichtige die in 2007 naar Spanje is geëmigreerd, kwam in conflict met de Nederlandse Belastingdienst over zijn fiscale woonplaats. Na een veroordeling moest hij in 2015-2016 een gevangenisstraf van tien maanden uitzitten in Nederland. Hoewel hij zich hiervoor tijdelijk inschreef in Nederland, stelt hij dat dit geen fiscaal inwonerschap betekende. De Belastingdienst zag dit anders vanwege zijn persoonlijke en zakelijke banden met Nederland. De rechtbank moest beoordelen of de belastingplichtige in de jaren 2015-2017 als Nederlands belastingplichtige kon worden aangemerkt.  

Standpunt van de belastingplichtige  

De belastingplichtige stelde dat hij geen duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland. Hij woonde achtereenvolgens in Spanje en Portugal, waar hij over een woning beschikte. De inschrijving in Nederland was alleen bedoeld voor zijn tijdelijke detentie en het verkrijgen van weekendverlof. Direct na zijn detentie is hij teruggekeerd naar het buitenland. Hij had weliswaar zakelijke belangen in Nederland, maar bemoeide zich niet actief met het beleid van deze ondernemingen.  

Standpunt van de inspecteur  

De inspecteur baseerde zijn standpunt op een uitgebreide reeks feiten en omstandigheden. De inspecteur concludeerde dat de belastingplichtige in ieder geval vanaf zijn inschrijving in de BRP op 30 januari 2015 tot zijn verhuizing naar Portugal op 15 september 2016 in Nederland heeft gewoond.

Oordeel van de rechtbank  

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet heeft bewezen dat de belastingplichtige in Nederland woonde. De rechtbank acht aannemelijk dat de inschrijving in Nederland uitsluitend was bedoeld voor de detentieperiode. Dit blijkt uit een brief van de advocaat van de belastingplichtige aan Justitie, waarin staat dat inschrijving in de BRP vereist was voor het vrijwillig uitzitten van de detentie. Ook het feit dat de belastingplichtige en zijn partner geen woning kochten, maar slechts tijdelijk een gemeubileerde woning huurden, ondersteunt dit. De rechtbank ziet in de pinbetalingen geen aanwijzing voor regelmatig verblijf in Nederland vóór de detentie. De banden met een tandarts en een apotheek verklaart de rechtbank vanuit het tijdelijke verblijf voor detentie. Ook de zakelijke banden via bv's en stichtingen zijn onvoldoende voor een fiscale woonplaats in Nederland, omdat niet is aangetoond dat de belastingplichtige zich actief met het beleid bemoeide. Zelfs de combinatie van familie in Nederland, vluchten via Schiphol en een oldtimer vormt volgens de rechtbank onvoldoende bewijs voor fiscaal inwonerschap. 

Conclusie

Deze zaak laat zien hoe belangrijk het is om bij emigratie en tijdelijk verblijf in Nederland goed te documenteren wat de bedoeling is van het verblijf. Een tijdelijke inschrijving in Nederland hoeft niet direct te betekenen dat iemand ook fiscaal inwoner wordt.  

Bron:Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:348 | 21-01-2025
Read more

Zonder aanmelding geen KOR

Een kleine ondernemer doet geen aangifte btw. De inspecteur legt daarom een naheffingsaanslag omzetbelasting op. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag legt de inspecteur een boete op wegens het niet betalen en een boete wegens het niet doen van aangifte. De ondernemer tekent hiertegen bezwaar aan, waarna de inspecteur de aanslag vermindert tot nihil en de boete wegens het niet betalen van omzetbelasting vernietigt. De inspecteur handhaaft de boete wegens het niet doen van aangifte.

De kleine ondernemer stelt beroep in tegen de boete wegens het niet doen van aangifte. Zij voert aan dat zij in het betreffende tijdvak meedeed aan de kleineondernemersregeling (KOR) en dat zij daardoor niet verplicht was om aangifte omzetbelasting te doen. Zij vindt dat de boete daarom onterecht aan haar is opgelegd.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de ondernemer aangifte omzetbelasting had moeten doen en dat zij dat niet gedaan heeft. De KOR wordt uitsluitend naar aanleiding van een verzoek van een belastingplichtige daartoe toegepast en de inspecteur stelt dat er bij de Belastingdienst geen verzoek van de ondernemer bekend is. Daarbij komt dat de inspecteur een brief heeft overgelegd waarin de ondernemer wordt gewezen op haar aangifteplicht. De ondernemer heeft daar niets tegenover gesteld anders dan de blote stelling dat zij meedeed aan de KOR. 

De verzuimboete is dan ook terecht aan de ondernemer opgelegd. De rechtbank overweegt verder dat een verzuimboete als prikkel dient om aan aangifteverplichtingen te voldoen en dat deze onafhankelijk is van de hoogte van het bedrag van de verschuldigde belasting. De rechtbank acht de verzuimboete dan ook passend en geboden.

Bron:Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:668 | 09-02-2025
Read more

Alleen zakelijke ritten administreren blijkt niet voldoende

Een ondernemer levert belegde broodjes aan tankstations en bedrijven. Hij maakt daarbij gebruik van een bestelauto. In de aangifte inkomstenbelasting geeft hij de bijtelling wegens privégebruik aan, maar tekent hiertegen later bezwaar aan. 

De ondernemer stelt dat er geen sprake is van privégebruik van de bestelauto. Hij kan dit onderbouwen met een administratie van al zijn zakelijke bezoekadressen, die gestaafd kunnen worden door de facturen aan zijn afnemers. De inspecteur stelt dat met het alleen aantonen van de zakelijk gereden kilometers niet is uitgesloten dat de ondernemer ook voor privédoeleinden gebruik heeft gemaakt van de bestelauto.

De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat de ondernemer geen informatie heeft over het totaal aantal met de auto gereden kilometers. Daarmee blijft de mogelijkheid open dat het totaal aantal gereden kilometers hoger ligt dan het aantal gereden zakelijke kilometers. Het bewijsaanbod met betrekking tot de gereden zakelijke kilometers kan dus niet leiden tot uitsluitsel dat geen privékilometers zijn gereden en wordt om die reden door de rechtbank gepasseerd. De inspecteur heeft terecht een onttrekking in aanmerking genomen voor het gebruik van de auto voor privédoeleinden.

Bron:Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:691 | 09-02-2025
Read more

Advies Raad van State over wetsvoorstel tegenbewijsregeling box 3

De Raad van State heeft zijn advies over het wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3 gepubliceerd. Het wetsvoorstel is bedoeld om het door de Hoge Raad in zijn arrest van 6 juni 2024 verplichte aanvullende rechtsherstel te bieden over de jaren vanaf 2017. De Hoge Raad heeft enkele vuistregels gegeven over de wijze waarop het werkelijke rendement moet worden bepaald. Deze vuistregels zijn verwerkt in dit wetsvoorstel. De tegenbewijsregeling geldt tot de invoering van een nieuw box 3-systeem.

De Raad van State adviseert de wetgever om de beperkte ruimte, die de Hoge Raad heeft gelaten voor aanvullende regelingen, te benutten om de uitvoering te ontzien en procesrisico’s te beperken. Die ruimte is er bij de waardering van het eigen gebruik van onroerende zaken in box 3. De Raad van State adviseert om dit zo eenvoudig mogelijk te maken, bijvoorbeeld in de vorm van een laag regulier voordeel of om te volstaan met de jaarlijkse (ongerealiseerde) waardemutaties.

De Raad van State stelt de vraag of een tegenbewijsregeling met een zo zuiver en fijnmazig mogelijke bepaling van het werkelijke rendement opweegt tegen de grote inzet van mensen en middelen om dit te bereiken. Als de tegenbewijsregeling niet doenbaar en uitvoerbaar is, draagt deze niet bij aan rechtsherstel voor de betrokkenen.

Volgens de Belastingdienst is de tegenbewijsregeling niet uitvoerbaar. Een van de geconstateerde problemen is de informatievoorziening, die niet geregeld is via renseigneringsstromen. Het wetsvoorstel stelt het gebruik van het door de Belastingdienst ontwikkelde formulier ‘opgaaf werkelijk rendement’ niet verplicht. De toelichting op het wetsvoorstel gaat niet in op de afwegingen van het al dan niet verplicht stellen van dit formulier.

Om verjaring te voorkomen zal de Belastingdienst haast moeten maken met het opleggen van definitieve aanslagen voor de jaren 2021 en 2022. Dat zal gebeuren op basis van het forfaitaire rendement, waarna de belastingplichtige tegenbewijs kan leveren. Dit levert de Belastingdienst extra werk op. Het wetsvoorstel voorziet niet in het verlengen van de wettelijke aanslagtermijn om uitvoeringsproblemen te voorkomen.

De Raad van State constateert dat het aanvullende rechtsherstel via de tegenbewijsregeling een ruimere doelgroep heeft dan het in eerste instantie geboden rechtsherstel. Dat gold alleen voor belastingplichtigen van wie de aanslagen over 2017 tot en met 2020 op 24 december 2021 nog niet vaststonden. De voorwaarde dat de aanslag op 6 juni 2024 niet onherroepelijk moest vaststaan wordt niet gesteld voor het aanvullende rechtsherstel. Het verschil in afbakening van de doelgroepen roept vragen op, die in de toelichting niet worden beantwoord. De Raad van State adviseert specifiek te motiveren waarom voor een verschil in doelgroepen is gekozen.

Bron:Raad van State | wetsvoorstel | W06.24.00332/III, no.2024002807 | 11-02-2025
Read more

Bezwaarschriften belastingrente Vpb aangewezen als massaal bezwaar

De staatssecretaris van Financiën merkt de bezwaarschriften tegen de belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting, de solidariteitsbijdrage, de minimumbelasting en het winstaandeel, die vanaf respectievelijk 1 oktober 2020, 1 januari 2022, 1 januari 2024 en 1 januari 2025 in rekening is gebracht, aan als massaal bezwaar. Dit betekent dat deze bezwaarschriften collectief worden behandeld om een efficiënte en eenduidige afhandeling te waarborgen.

De aanleiding voor dit besluit is de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2024, waarin werd geoordeeld dat het hogere belastingrentepercentage van 8% voor de vennootschapsbelasting onverbindend is. De Belastingdienst heeft naar aanleiding van deze uitspraak een groot aantal bezwaarschriften ontvangen.

De massaalbezwaarprocedure houdt in dat de wettelijke termijn voor het beslissen op de bezwaarschriften wordt opgeschort. Om een antwoord te krijgen op die rechtsvragen zal de Belastingdienst één of meer (proef)procedures selecteren. De uitkomst van deze procedures zal gelden voor alle bezwaren die onder de massaalbezwaarprocedure vallen. De staatssecretaris benadrukt dat de aanwijzing alleen geldt voor bezwaren die dezelfde rechtsvragen betreffen als in de aanwijzing geformuleerd. Bezwaren die ook betrekking hebben op de onderliggende belastingaanslag zullen gesplitst worden. 

Voor de beantwoording van de rechtsvragen is van belang wat de Hoge Raad zal beslissen in de lopende cassatieprocedure. Deze procedure ziet strikt genomen op belastingrente die in rekening is gebracht over de periode 1 juli 2022 tot en met 26 augustus 2023. Afhankelijk van de uitkomst kan het nodig zijn om een tweede proefprocedure te starten voor de periode na 1 januari 2024, wanneer de systematiek voor het bepalen van het belastingrentepercentage is gewijzigd.

Bron:Ministerie van Financiën | besluit | stcrt-2025-5793 | 13-02-2025
Read more

Excessieve rente op aandeelhoudersleningen doorbreekt fbi-status

Een bv betwist haar uitsluiting van het fbi-regime en stelt dat de rente op aandeelhoudersleningen zakelijk is. De inspecteur bestrijdt dit standpunt. Daarnaast meent de inspecteur dat de rente van 10% op de aandeelhoudersleningen onzakelijk hoog is. De centrale vragen die de rechter moet beantwoorden, zijn: voldoet de bv aan de fbi-vereisten? Zo niet, is de rente op de aandeelhoudersleningen dan fiscaal aftrekbaar?

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank geeft de bv op alle punten gelijk en oordeelt dat zij voldoet aan de fbi-vereisten. Een onzakelijk hoge rente betekent niet per definitie dat geen sprake is van normaal vermogensbeheer. Daarnaast verwijt de rechtbank de inspecteur dat hij de wettelijke financieringstoets verkeerd heeft toegepast. Kortlopende schulden die niet zijn aangegaan voor de financiering van vastgoed moeten buiten beschouwing blijven. Omdat de rechtbank oordeelt dat het fbi-regime van toepassing is, komt zij niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zakelijkheid van de rente.

Oordeel van het gerechtshof

Het hof oordeelt anders en stelt dat de bv in geen enkel jaar recht had op het fbi-regime. In 2014-2016 was de statutaire doelomschrijving te ruim. Hoewel dit in 2016 werd aangepast, voldeed de bv in 2017 alsnog niet aan de overige fbi-voorwaarden. Nu het fbi-regime niet van toepassing is, beoordeelt het hof alsnog de zakelijkheid van de rente op de aandeelhoudersleningen. Het hof acht aannemelijk dat onder de overeengekomen leningsvoorwaarden geen externe financiering verkregen zou kunnen worden, of hooguit tegen een winstdelende rente. Er is dus sprake van een onzakelijke lening. Met toepassing van de borgstellingsanalogie stelt het hof de zakelijke rente uiteindelijk vast op 2,43%.

Conclusie

Onzakelijke renteafspraken met aandeelhouders kunnen leiden tot een hogere belastingheffing en het verlies van fiscale voordelen. Dit arrest illustreert dat de fiscale gevolgen aanzienlijk kunnen zijn als een vastgoedbelegging niet voldoet aan de fbi-vereisten. Een gedegen fiscale en juridische structurering van vastgoedbeleggingen is dan ook essentieel. De statuten en feitelijke activiteiten moeten naadloos aansluiten op het beoogde fiscale regime.

Bron:Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:GHAMS:2024:3632 | 18-12-2024
Read more